TANDJE TERUG

TANDJE TERUG

 

Tweeënvijftig tanden bijten gretig in de ketting van de tijd.

Elke schakel van die ketting wordt verslonden zonder onderscheid.

Ik hou zoveel van fietsen, maar de meet nadert veel te vlug.

En ik, ik schakel nog maar weer ’n tandje terug.

En ik, ik schakel nog maar weer ’n tandje terug.

 

De ketting loopt geruisloos, verraderlijk zo goed gesmeerd.

Elke hap wordt zonder knarsen van de tanden moeiteloos verteerd.

’t Lijkt wel op souplesse, maar in feite trap ik me suf.

En ik, ik schakel nog maar weer ’n tandje terug.

En ik, ik schakel nog maar weer ’n tandje terug.

 

De vijftien en de zestien, boven m’n macht,

vleugels waar ik eens mee vloog.

Ik rij nu op ’t binnenblad, ’n bergverzet,

maar, ik wil nog lang niet omhoog.

 

’t Voelt vals plat, maar ik bevind me op ’n hellend vlak.

Deze mens wordt bij ’t zoeken van z’n koers alleen gediend door ongemak.

‘t Gaat steeds bergafwaarts, maar nooit ‘ns met de wind in de rug.

En ik, ik schakel nog maar weer ’n tandje terug.

En ik, ik schakel nog maar weer ’n tandje terug.

 

M’n benen malen moeizaam, maar ik hou nog even vol,

en wil je soms ook weten waarom?

Je moet wel blijven trappen, de moraal van ’t verhaal,

want anders dan val je om.

 

Tweeënvijftig tanden bijten gretig in de ketting van de tijd.

 

2013