GRENEN
De breekbare idylle van ’t stille winterbos
wordt verstoord door ’t gejank van kettingzagen.
Ze storten zich als hongerige hyena’s op hun prooi
zonder de merel of de eekhoorn iets te vragen.
’t Naaldhout houdt z’n adem in, de fijnspar en de grove den,
’t huilen van de zagen smoort hun wenen.
Donkergele tranen stollen op hun bast,
maar oh oh, die geur van ’t vers gezaagde grenen.
Hoor de bomen vallen met ’n trage, doffe klap
op ’t doodsbed van hun eigen naalden.
Elke stam veert met ’n laatste zucht nog even op,
wordt dan versneden tot handzame formaten.
De lariks en de zilverspar, als wapenbroeders naast elkaar,
de kruitdamp van ’t slagveld is verdwenen.
Stammen liggen opgetast te wachten op transport,
maar oh oh, die geur van ’t vers gezaagde grenen.
’n Cirkelzaag snijdt gillend de maten uit ’n stam
om de laatste schijn van leven kwijt te raken.
Met ’t zaagsel verstuiven de schimmen van wat was
om voor planken en balken plaats te maken.
De vlakbank schaaft de huid van spint, ‘n boor dringt diep de vezels in
om nooit meer op z’n schreden terug te keren.
’n Timmerman zet achteloos z’n beitel in ’t hout,
maar oh oh, die geur van ’t vers gezaagde grenen.
2015