We waren stomverbaasd over ’n zwerm verdwaalde wespen,
binnenshuis, waar kwamen ze vandaan in ’s hemelsnaam?
die ochtend toch al ’n heel end in oktober
te laat in ’t seizoen voor ’n nodigend open raam.
We hadden ze al eerder, in de zomer, waargenomen,
maar buiten bij ’t tochtgat onder ’t platte dak
daar was ongetwijfeld hun papieren onderkomen
we hadden ze met rust gelaten, ’t gaf geen ongemak.
We hadden geen idee hoe ze naar binnen kwamen
elke ochtend wel ’n paar en soms wel vijf of zes
ze zoemden tegen ’t raam als ’n koor van oude mannen
maar kwamen ons niet belagen als bij Aristophanes.
Ze waren eerder sloom en wilden slechts naar buiten
we openden ’t raam en ze vertrokken ongedeerd
we konden niet goed zien in welke richting ze verdwenen
misschien zijn ze onmiddellijk naar hun nest weer teruggekeerd.
’t Waren ‘r zoveel, ze bleven dagelijks komen
soms dachten we: die ene, die hebben we al gehad
we zouden z’ allemaal ’n nummer moeten geven
en die ons nogmaals als portier misbruiken slaan we plat.
Maar dat was voor de grap, we hebben ze steeds geholpen
’n wesp is immers nuttig en verdient dan ook respect
na veertien dagen hebben ze hun reisdrift opgegeven
maar hoe ze bij ons binnen kwamen hebben we nooit ontdekt.
2025